sleutel- (persoon enz.); belangrijkst; centraal; belangrijk; noodzakelijk
sleutel; toegang, oplossing, verklaring; toon, toonaard (in de muziek); toets (v. piano, schrijfmachine), klep (v. blaasinstrument); een laagliggend eiland
vals (v. zingen); niet harmoniëren met; spannen; vastzetten; intoetsen; opschroeven, opdraaien spannen; stemmen (muziek)
sleutel; oplossing; toets; toonaard; muzieksleutel
Wordt vertaald, even geduld aub..
